Dagboek van soldaat Jan Vermeulen – in het Kamp te Ravels, Septemb. 1826
Den 11en Septemb. 1826
Na vier dagen van marcheren, met pijnlijke voeten ende een schurend draagstel, zyn wy eindelyk gearriveert op de heide by Ravels. Alles alhier geurt naar denneboomen, nat zand ende de rook van het kampvuur. De tenten zyn in rechte reyen geplaatst, als waer de heide zelf bevelen ontfangt.
Ick deel eene doek met veertien makkers van het 15 de afdeling Infanterie. De ruimte is nauw, de grond hard, doch het voelt op eene zonderlinge wyze als een soort thuys.
Den 12en Septemb.
De reveille weckte my reeds voor het roffel-signe. De koude kroop in mijn beenderen dezen nacht. Om vyf uuren stonden wy reeds op appel, half nog in den slaep. Om zes uuren: zwart brood ende eene mok lauwe koffie. Niet veel, maer het voedt het lijf. Gelukkig krijgen we er een neut bij.
De oefeningen vingen terstond aen – eerst individueel, dan in kleine groepen. Schouder aen schouder, het geweer in de vuyst, den pas gelyk. Myne armen stonden in brand na een uurtje, doch niemant klaegde – dat doet men hier niet.
Na de soep om tien uuren, weder ten velde. Tot drie uuren in den namiddag training.
Het rytme is streng, doch het geeft ook rust – elcke stap, elcke adem, is voorbeschreven.
Den 13en Septemb.
Heden stonden wy in vol bataljon. Een aenschouwelyck gezicht – honderden mannen in een rechte linie, als een muur van staal ende stof. Mijn herte bonsde als een trommel by het horen van de bevelen. Een enkele misslag, en men valt uit de toon – wat strafwacht beteekent.
Commandant von Ziegler deed inspectie. Syn ooge was scherp, doch hy knikte toen hy langszij kwam. Ick voelde my groeien. Even dacht ick: “Ziet hy my, of ben ick slechts een deel van het geheel?”
Den 14en Septemb.
Zondach. Gheen oefeningen heden. Wy marscheerden naar de kapelle. De mis was sober, doch myne gedachten dwaelden weg – naar thuys, naar moeder, die steets kaarskens brandde voor myne behouden terugkomst.
Des namiddags trokken wy met eenige kameraden naar eene herberg buite het kamp. Eén borrel, wat lach – voor een oogenblick voelde ick my gheen soldaet, maer gewoonweg Jan.
Den 15en Septemb.
De oefeningen worden dagelijx zwaarder. Heden was alles gericht op precisie. “Alsof ghy met één lichaem marcheert,” riep den sergeant. De zonne stak fel op onze helmen, het zweet liep langs mijn rug. Myne beenen protesteerden, doch ick zette door.
Wy hoorden geruchten dat Zyn Hoogheyt Prins Frederik mogelyck zoude komen. Yederen spant zich thans dubbeld toe. Myne laarzen zyn versleten, voeten vol blaren – maer ick wil dat mijn pas even strak is als den tromslag die ons leidt.
Den 16en Septemb.
Wachtbeurt vandaag. Rustigh, doch zwaar op andere wyze. Des nachts hoort men alles: het ritselen der boomen, het geroep van eenen uyl, het gekraak van een tentzeil.
Ick dacht aen thuys, aen het dochterken van den backer, aen hoe het zou zyn als deze weken voorby zyn.
De sterren boven de heide – zoo stil ende scherp – deden my de oorlog even vergeten.
Den 17en Septemb.
Parade-dag. Alles moest volmaakt zijn. Wy oefenden met het geheele bataljon, ende toen kwam het oogenblick. Twintig minuten marsch in gewone pas – elcken stap een echo van den vorigen.
De officieren stonden langs de zyd, strak in ’t pak, hunne oogen volgden ons gestadigh. Mijn hert bonsde, doch ick hield den pas. Eenmaal keek ick op, ende zag een glimlach bij een kapitein.
Na afloop kregen wy een borrel jenever – de beste slok in dagen.
Vanavond kroop ick onder myn deken, het lichaem in protest. Doch ergens... ben ick trots. Ick ben soldaet. En dit kamp, hoe zwaar ook, maakt my sterker dan ick gisteren was.