Generaals en officieren van de staf ontvingen geen ‘campagne vivres’ of tenten. Zij moesten dus in de omgeving van het kamp huisvesting zoeken. Voor het eten had men een overeenkomst gesloten met een restaurateur uit Antwerpen om maaltijden te verzorgen voor de officieren van de staf.
Als compensatie kreeg een luitenant-generaal een dagelijkse vergoeding van 15 gulden.
Luitenant-generaal de Eerens betrok een kamer zonder meubelen in een ‘boerenherberg’. Niet alleen moest hij zijn meubelen en beddengoed huren, hij diende ook altijd 2 à 3 hoofdofficieren aan tafel uit te nodigen en bovendien 3 knechten te bekostigen. Volgens de Eerens was dit verblijf geenszins geschikt om hoge gasten uit te nodigen of te ontvangen.
De cavalerie werd grotendeels ingekwartierd in de omliggende dorpen. De burgers ontvingen voor
een militair 35 cent per dag
een paard 70 cent per dag
Ze kwamen er amper mee rond. Daarvoor moesten ze voor beide zorgen en ook de overlast verdragen. De meerderheid van degenen die werden ingekwartierd kwam uit de noordelijke provincies en keken neer op de volgens hem achterlijke, bijgelovige zuiderlingen. Door een gebrek aan toezicht waren er vele uitspattingen: diefstal, dronkenschap, vernieling, verkrachting...